Je wilde liever niet vliegen, niet bijdragen aan de ondergang, maar de treinreizen kun je niet betalen. Halverwege de vlucht besluit je op te houden met lezen en dan ten minste uit het raam te kijken. De omzittenden slapen, spelen computerspelletjes of bladeren verveeld door de folders met horloges en snacks. Het treft je dat je zonet nog bij hen hoorde: onbewogen bij het wonder dat landen tien kilometer lager in elkaar overvloeien, rivieren als slagaders, huizen als schilfertjes, bos als mos. Je ziet de bergen met de laatste restanten sneeuw op de toppen. Je richt je aandacht op de wolken tussen jou en het land: gezichten die elkaar iets toeroepen, kwispelende honden, opvallend veel olifanten, een popje met een ooglap en geamputeerde benen zwaait naar jou met een haak, en verder dansers, overal dansers.